Tweede Paasdag, een warme zomerdag. Lier slaapt, evenals het land er omheen, plat zoals Nederland, rommelig zoals alleen België maar kan zijn. In dit land ligt Lier verscholen, een klein juweel, omgeven door een groene gordel. De zon schittert op het water van de Nete, geruisloos volgen fietsers de smalle dijken, verboden terrein voor auto's. We parkeren de auto net iets buiten het stadje, onder de bomen. Via nauwe straatjes, geplaveid met kasseien, is het een korte wandeling naar de enorme kerk, een van de weinige gebouwen die niet verwoest zijn in de Eerste Wereldoorlog, toen de Duitsers Lier plat walsten, een obstakel in hun opmars naar Antwerpen. De Sint Gummaruskerk[1] ligt ingeklemd tussen huizen, de toren van verre zichtbaar. Het is een voorbeeld van Brabantse hooggotiek. Men begon in 1378 met de bouw, om die ruim 250 jaar later te voltooien. In 1496 werd het huwelijk van Philips de Schone met Johanna van Castilië hier ingezegend. De kerk staat gedeeltelijk in de steigers. Een deel van de muren is verblindend wit, de stenen te glad geschuurd. De zuidgevel is nog grauwgrijs en ornamenten zijn afgebrokkeld.
We komen speciaal voor de koorbanken en de gebrandschilderde ramen in het koor. Helaas, ook van binnen wordt de kerk gerestaureerd. De beroemde middeleeuwse ramen zijn weggenomen, de openingen dichtgetimmerd met planken. De koorbanken staan slordig naar de zijkanten geschoven. Spinrag hangt aan de neus van een leeuwenkop, een van de miserecordia's. Er is geen schijn van kans dat ik ze kan fotograferen, tenzij ik wederrechterlijk over het gespannen rode koord heenstap en de zittingen een voor een optil. Het koor is donker. Een drieluik van Rubens waarvan alleen de zijpanelen origineel zijn, staat verscholen opgesteld achter een houten stellage. We kunnen ons maar nauwelijks voorstellen hoe het koor eruit zal zien als de restauratie voltooid is en het licht volop zal binnen stromen door de beroemde ramen, de koorbanken weer in de normale opstelling zullen staan voorzien van de unieke lantaarns. Alles is bedekt met een sluier van fijn cementstof. In de zijkapellen, die als bloembladeren het koor omkransen, treffen we prachtige kunstwerken aan, drieluiken versierd met bladgoud, het blauw en rood nog fel en stralend. Een Piëta uit de 15e eeuw, kunstwerken die wat achteloos neergezet lijken. Het doet denken aan een grote rommelmarkt, vol verrassende vondsten op onverwachte plekken, stoffig en verwaarloosd.
Het schip van de kerk baadt in het licht, zodat we de fraaie barokke houten preekstoel kunnen bewonderen. Het meest indrukwekkend is het gebeeldhouwde doksaal, de afscheiding tussen koor en schip. Het is in 1536 gemaakt door Mechelse beeldhouwers, een wonder van kantwerk. Een wat oudere gids neemt ons mee naar een zijkapel die hij met een grote sleutel opent. Hier staan de ramen uit het koor opgeslagen, in vierkante kisten, klaar om gerestaureerd te worden. Ze staan er al erg lang, vertelt hij. En in 2012 moeten ze klaar zijn. Ongeloof klinkt door in zijn stem. Hoe meer vragen mijn metgezel stelt, hoe enthousiaster hij wordt, en als de kerk omstreeks het middaguur sluit, biedt hij aan ons rond te leiden langs de bekendste bezienswaardigheden van Lier. Met de fiets aan de hand gidst hij ons door nauwe straatjes, langs oude kloosters en het Timmermans Museum, gewijd aan de beroemde schrijver van deze stad Felix Timmermans, naar het Begijnhof.
Het hof is wonderschoon, slaperig en doodstil, een dorp op zich, aan de rand van Lier, destijds buiten het centrum gelegen. De zon schijnt fel op de witgekalkte huisjes die namen dragen als "'t Soete Naemken", en "de gestolen live vrouw". De huizen verschillen nogal in grootte, stijl en bouw. In het midden, op een zondoorstoofd plein, een kerk met een barokke gevel die je zo in Portugal of Italië zou kunnen plaatsen. Helaas is de kerk gesloten omdat er veel kunstwerken uit de kerk gestolen zijn. Jammer, want het interieur schijnt de moeite waard te zijn. Een gedeelte van het hof wordt gerenoveerd. Veel huisjes staan leeg in afwachting van restauratie. de rest is verhuurd. Met enige afgunst kijk ik naar een jonge vrouw die haar fiets tegen een huisje zet en de sleutel in het slot steekt. De gids vertelt ons dat de twee poorten, een aan de stadskant en een die toegang geeft tot de Nete, in zijn jeugd 's avonds nog gesloten werden.
We nemen afscheid van onze gids die zichtbaar tevreden is dat hij zijn verhaal aan ons kwijt kon, en zoeken een plek om te lunchen. Op het terras met uitzicht op de Zimmer toren en een metalen kudde schapen, een verwijzing naar het rijke verleden van Lier, laten we ons de Belgische specialiteiten goed smaken.
Een bewoner van het hof die we spreken op een tweede wandeling, vertelt ons dat het Begijnhof in de middeleeuwen in feite de rosse buurt was. Lier leefde van de lakenindustrie evenals Leiden. Daarvoor was water nodig. Om het water in de stad niet te vervuilen, werd een wijkje gebouwd buiten de stad waar boerenmeiden woonden die de wol wasten. 's Avonds zorgden ze voor ander vertier. Pas in de 16e eeuw kwamen hier ongehuwde, vrome vrouwen te wonen. Of de overgang van rosse buurt naar Begijnhof alleen voor Lier gold, vermeldt het verhaal niet. Het Beginhof in Lier staat op de UNESCO werelderfgoedlijst, dat overigens niet zorgt voor fondsen om het hof daadwerkelijk te onderhouden. Die moeten van andere instanties komen, wat geleid heeft tot een bureaucratische nachtmerrie, impasse en leegstand. Het autoloze hof lijkt een droomwereld, een oase voor kunstenaars en rustzoekers.
We rukken ons maar met moeite los en verkennen de rest van Lier: de markt met het stadhuis en de vele terrassen, het brede water van de Nete dat door Lier stroomt en dat uitkomt op de tak van de Nete die Lier omgeeft. Op de aarden wallen, omzoomd door bomen die in jong felgroen blad staan, is het goed wandelen. Jonge ouders met kinderwagens, oudjes arm in arm, in de vrije hand een wandelstok, verliefde stellen, kinderen op kleurige fietsjes, alles komt voorbij en geniet van de koelte en de stilte. Opvallend is de afwezigheid van verkeer. We zijn bijna vergeten hoe weldadig dat kan zijn. De stadswallen doen me denken aan Lucca in Toscane, een totaal andere stad, maar ook omgeven door lommerrijke stadwallen waar het heerlijk toeven en flaneren is, weg van de hitte van de stad. Een paar fluisterboten met wat toeristen varen voorbij, het enige geluid de stem van de gidsen die via een microfoon wijzen op bezienswaardigheden en vertellen over de geschiedenis van de stad en de gebouwen die ze passeren. Op een bankje aan de kade onder de bloeiende kastanjebomen laten we ze aan ons voorbij glijden, loom genietend van deze dag.
Later in de middag wordt het drukker. De zonovergoten terrassen stromen vol, zo vol zelfs dat we slechts met moeite een plaatsje kunnen vinden. Jong en oud, horden fietsers en slenteraars, beëindigen de dag hier in de zon, genietend van Belgisch bier en grote porties frieten. Zo ook wij, voor we weer vertrekken richting Nederland.
No comments:
Post a Comment